UCALL Blog

Uncategorized

Registratie van uiteindelijk belanghebbenden: de oplossing tegen witwassen en terrorismefinanciering?

Vanaf 27 september jl. moeten de gegevens van natuurlijke personen die zeggenschap kunnen uitoefenen over een rechtspersoon of personenvennootschap, of een bepaalde mate van economisch belang in zo’n entiteit hebben, worden opgenomen in een centraal register. Dit register wordt ook wel aangeduid als het UBO-register, afgeleid van de Engelse term Ultimate Beneficial Owner. Het UBO-register is onderdeel van het handelsregister dat wordt gehouden door de Kamer van Koophandel. Zoals in dit blog zal blijken, is een heikel punt van het UBO-register dat een gedeelte van de gegevens daarin voor iedereen toegankelijk is.

Nederland heeft het UBO-register niet vrijwillig opgezet, maar was daartoe verplicht op grond van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn (Richtlijn 2015/849/EU, die inmiddels weer is gewijzigd door Richtlijn 2018/843/EU). Deze richtlijn strekt tot het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering. Transparantie over wie de achterliggende belanghebbenden bij juridische entiteiten zijn draagt daaraan bij, zo is de gedachte die uit de richtlijn spreekt. De meeste EU-lidstaten hebben inmiddels een UBO-register opgezet, zij het dat de uitwerking daarvan soms verschilt.

Deze blog is uiteraard niet de plaats om uitgebreid in te gaan op allerlei details van de UBO-registratie. Maar het is wel zinvol om te weten dat de registratieplicht niet beperkt is tot ondernemingen zoals een naamloze vennootschap (NV), een besloten vennootschap (BV) of een maatschap of vennootschap onder firma (VOF). Ook verenigingen, coöperaties en stichtingen zijn verplicht om natuurlijke personen te registreren die kwalificeren als hun uiteindelijk belanghebbenden. Dit geldt ook voor goed doel-stichtingen. Er bestaat een uitzondering voor onder andere de vereniging van eigenaars. Al met al geen kleine operatie: in Nederland zijn ruim 1,5 miljoen entiteiten verplicht tot registratie van uiteindelijk belanghebbenden over te gaan!

Wie is uiteindelijk belanghebbende?

Kort gezegd zijn uiteindelijk belanghebbenden natuurlijke personen die als aandeelhouder meer dan 25% van de stemmen kunnen uitoefenen of een economisch belang van meer dan 25% hebben. Bij een vereniging of stichting gaat het, wat zeggenschap betreft, om het kunnen uitoefenen van meer dan 25% van de stemmen over een besluit tot statutenwijziging. Bij veel stichtingen is het bestuur bevoegd om de statuten te wijzigen. Zijn er dan bijvoorbeeld drie bestuurders, dan kan (in beginsel) ieder 1/3 van de stemmen uitbrengen zodat ieder van hen als een uiteindelijk belanghebbende moet worden geregistreerd in het UBO-register. Als er geen personen zijn die op grond van de criteria als uiteindelijk belanghebbende moet worden beschouwd, moeten alle bestuurders in het UBO-register worden geregistreerd als ‘pseudo-UBO’. In wat meer ingewikkelde structuren, zoals die waarin de aandelen in een BV worden gehouden door verschillende tussenliggende (buitenlandse) juridische entiteiten, kan het lastig zijn om de uiteindelijk belanghebbende aan te wijzen. De wet- en regelgeving rondom het UBO-register bieden daarover namelijk niet steeds uitsluitsel.

De registratie wordt gedaan door de juridische entiteit en dus niet door de uiteindelijk belanghebbende zelf, al rust op hem of haar wel de verplichting om mee te werken zodat de registratie kan worden gedaan. Notarissen mogen namens entiteiten deze registratie ook verrichten, wat in de praktijk vaak zal gebeuren.

Inzicht door derden

Hiervoor werd al even genoemd dat het UBO-register deels openbaar is. Voor iedereen is per entiteit inzichtelijk de naam van de uiteindelijk belanghebbe(n), zijn/haar geboortemaand en -jaar, nationaliteit, land waar hij/zij woont, en het door de uiteindelijk belanghebbende gehouden belang. Dit laatste in drie bandbreedtes van (i)  >25% – 50%, (ii) 50% – 75% en (iii) 75% – 100%. Deze gegevens, in combinatie met de jaarrekening die van veel entiteiten ook via de Kamer van Koophandel openbaar toegankelijk is, kunnen iets zeggen over de vermogenspositie van een uiteindelijk belanghebbende. Het is vooral daarom dat de registratie in het UBO-register door bijvoorbeeld veel eigenaren van familiebedrijven met argusogen wordt bekeken. Het samenstellen van de jaarlijkse Quote 500-lijst zal eenvoudiger zijn dan ooit tevoren! Om de gegevens te kunnen inzien vraagt de Kamer van Koophandel een bedrag van € 2,50. Verder wordt de identiteit van degene die de gegevens inziet door de Kamer vastgelegd. Degene om wiens gegevens het gaat, wordt niet van deze identiteit op de hoogte gesteld, maar wel van het aantal keren dat zijn of haar gegevens zijn ingezien. Als daar aanleiding toe bestaat, kan het Openbaar Ministerie inzage krijgen in wie de gegevens heeft ingezien.

Mogelijkheden om de gegevens in het register te laten afschermen voor het publiek zijn er wel, maar slechts beperkt. Daarvoor komen namelijk alleen in aanmerking minderjarigen, zij die onder curatele staan of zij die politiebeveiliging hebben. Nederland had, gelet op de eerdergenoemde Richtlijn, een ruimere kring van personen kunnen aanwijzen die voor afscherming van hun gegevens in aanmerking komen. Hier is echter voor een werkbare oplossing gekozen: de criteria die nu zijn gesteld, zijn objectief en eenvoudig te controleren door de Kamer van Koophandel.

Achter de schermen houdt de Kamer van Koophandel nog meer informatie over de uiteindelijk belanghebbenden. Denk aan het burgerservicenummer, adresgegevens en documentatie waaruit de precieze omvang blijkt van het door de uiteindelijk belanghebbende gehouden belang in de entiteit. Deze informatie is in te zien door een beperkte kring van bevoegde autoriteiten, waaronder de Nationale Politie, het Bureau Financieel Toezicht, de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie.

Implementatie: nog even de kat uit de boom kijken

Overigens is er voor entiteiten die al bestonden op 26 september 2020 geen grote haast om hun uiteindelijke belanghebbende(n) te registreren. Voor die groep bestaat een overgangstermijn van 18 maanden, dus zij moeten dit voor 27 maart 2022 doen. Gezien de nieuwigheid van het UBO-register, ook voor de uitvoerende Kamer van Koophandel, kan een wat meer afwachtende houding bij deze bestaande entiteiten geen kwaad, zou ik denken: eerst maar eens de kat uit de boom kijken. Maar entiteiten die vanaf 27 september jl. worden opgericht hebben die vrijheid niet en moeten binnen acht dagen na oprichting de opgaaf doen; tegelijk met de inschrijving van de entiteit in het handelsregister.

Het moge duidelijk zijn dat het UBO-register nogal wat gedoe met zich brengt voor rechtspersonen en vennootschappen. De kosten voor juridische bijstand om te achterhalen wie de uiteindelijk belanghebbende is, kunnen snel oplopen bij een gecompliceerde ondernemingsstructuur. De hamvraag is of het UBO-register zal bereiken wat ermee beoogd is door de Europese wetgever. Het zou mij niet verbazen dat vooral goedwillende entiteiten de lasten ervan ondervinden en de ‘boeven’ de dans toch wel ontspringen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van rechtspersonen van buiten de EU die niet binnen de scope van het UBO-register vallen. De verwachtingen van de Minister van Financiën tijdens het plenair debat op 16 juni jl. in de Eerste Kamer bieden ook al niet veel hoop:

“Ik ben liever zo meteen positief verrast door de bijdrage van de UBO, dan dat ik er nu heel hoog over opgeef, alsof dit de grote gamechanger gaat zijn, want dat is het natuurlijk niet. Daar moeten we realistisch over zijn.”

En zo is het.