Beweging in het Aansprakelijkheidsrecht
Sympathy for the devil? De Amerikaanse claimpraktijk is zo gek nog niet
In Nederland bestaat de nodige huiver voor ‘Amerikaanse toestanden’ in het aansprakelijkheidsrecht. Er is beduchtheid voor het overwaaien van de gevreesde ‘claimcultuur’. Begrijpelijk als men de berichtgeving over de excessen volgt, zoals een recente uitspraak waarin 150 miljoen dollar aan schadevergoeding werd toegekend aan de ouders van een kind dat bij een auto-ongeval om het leven was gekomen. De keerzijde is dat de positieve kanten van het Amerikaanse stelsel hierdoor worden overschaduwd. Dat is jammer, omdat dat stelsel evenwichtiger is dan wij vaak denken en er wel degelijk het nodige van te leren valt. Daarom hieronder een poging om tot meer begrip en een genuanceerder beeld te komen.
De Amerikaanse praktijk op het gebied van civiele schadeclaims wordt in ons land veelal afgeschilderd als eng en bedreigend of op zijn gunstigst hilarisch. Een evenwichtig vergelijkend debat over de negatieve en positieve kanten van het Nederlandse en het Amerikaanse stelsel van ‘civil litigation’ is nauwelijks mogelijk. Dat heeft ongetwijfeld mede te maken met de selectieve informatie die ons over het Amerikaanse stelsel bereikt. Alleen de extremiteiten halen de kranten. Zoals vorige maand weer over de uitspraak van de Superior Court of Georgia, Decatur County van 2 april 2015 in de zaak van James B. Walden, et al. v. Chrysler Group LLC. De jury wees in die zaak aan de nabestaanden van de vierjarige Remmington (‘Remi’) Walden, die omkwam bij een ongeluk met een Jeep Cherokee in 2012, een bedrag toe van 150 miljoen dollar. Daarvan was 120 miljoen dollar compensatie van de ‘value of life’ en 30 miljoen bestemd als vergoeding voor de pijn die Remi heeft geleden (‘pain and suffering’). Naar Nederlandse maatstaven inderdaad buitensporig. Niet alleen vanwege de hoogte van de schadevergoeding, die de hoogste ooit in Nederland toegekende vergoeding vele malen overtreft, maar ook omdat naar huidig Nederlands recht de nabestaanden het in een geval als dat van Remi zonder enige vergoeding moeten doen. Alleen de begrafeniskosten komen in aanmerking voor vergoeding en daar zullen de meeste ouders toch al voor verzekerd zijn. Hoe Calvinistisch kan je zijn? Een schriller contrast tussen twee rechtssystemen is nauwelijks denkbaar. Je kunt je afvragen wat hilarischer is: dat een vierjarig leven een waarde van 120 miljoen dollar wordt toegekend of dat datzelfde leven geen enkele financiële waarde heeft?
Niet zozeer juridische, maar eerder morele argumenten en publieke (en politieke) sentimenten lijken de boventoon te voeren bij het zo sterk uiteenlopen van rechtsstelsels. Zo heeft bij het in de loop der jaren tot grote hoogte opstuwen van de vergoedingsbedragen het in de VS beruchte ‘Ivey-memo’ ongetwijfeld een rol gespeeld. Er ontstond grote morele verontwaardiging over de kille afwegingen die blijkens dit memo in de automobielindustrie werden gemaakt met betrekking tot de waarde van een mensenleven. Het memo werd in 1973 geschreven door Edward Ivey, een ingenieur die werkte voor een afdeling van General Motors die zich bezighield met de ontwikkeling van brandstoftanks. Hij becijferde wat dodelijke ongevallen die het gevolg waren van branden die waren ontstaan door het vlamvatten van de benzinetanks (‘fuel fed fires’) GM kostten en zette dit af tegen de kosten van het veiliger maken van die tanks. Het sommetje was eenvoudig te maken. Dodelijke ongevallen ten gevolge van benzinetankbranden kwamen 55 keer per jaar voor dat en de kosten daarvan waren 200.000 dollar per ongeval. Als deze cijfers worden vermenigvuldigd en gedeeld door het aantal nieuwe auto’s, blijkt dat die kosten per op de markt gebrachte auto twee dollar twintig bedragen. Het zal niet verbazen dat de kosten om die auto’s van een veiliger benzinetank te voorzien vele malen hoger waren. Hoewel het memo dit niet expliciet adviseerde, was de teneur ervan duidelijk: het was bedrijfseconomisch gunstiger om nieuwe auto’s met minder veilige tanks dan technisch mogelijk was te blijven uitrusten. Het is onduidelijk welke rol het memo nu precies bij beslissingen door het bedrijf heeft gespeeld, maar de koude calculatie die er uit sprak zal zeker invloed hebben gehad op het sentiment binnen een jury die over een schadeclaim van nabestaanden moet oordelen.
De verschillen in uitkomst van schadeclaims tussen Nederland en de VS wordt mede bepaald door het verschil in de inrichting van het stelsel van rechtspleging in de beide landen. Het feit dat over civiele schadeclaims in het Amerikaanse rechtssysteem doorgaans (in eerste instantie) door een jury wordt beslist, draagt er zeker toe bij dat publieke verontwaardiging snel wordt vertaald in de uitkomst van gerechtelijke procedures. In Nederland waar de Rechtspraak een geheel professionele aangelegenheid is, is dat niet of in veel minder het geval. Het is daarnaast de vraag of het Ivey memo in ons land ooit in een gerechtelijke procedure boven water zou zijn gekomen. Het Amerikaanse bewijsrecht kent namelijk veel verdergaande mogelijkheden dan het Nederlandse recht om een partij in een procedure te verplichten tot het overleggen van bij die partij aanwezige informatie, die de andere partij kan helpen bij het onderbouwen van zijn vordering (‘disclosure’). Lang heeft General Motors gevochten om het Ivey memo onder de pet te houden. De geruchten over het bestaan ervan verdwenen echter niet en uiteindelijk werd GM door de rechter gedwongen het prijs te geven in een zaak waarin zes mensen ernstige brandwonden hadden opgelopen na een ongeval veroorzaakt door brand in een benzinetank. Vervolgens werd Ivey door de advocaten in die zaak ‘geroosterd’ in een twee uur lang op film vastgelegd verhoor dat als ‘deposition’ in de procedure werd gebracht en dat ook zijn uitwerking op de jury niet zal hebben gemist (het filmpje is te vinden op youtube). Dit alles had voor GM een vernietigend effect. In 1999 werd GM veroordeeld tot betaling van 4,9 miljard dollar. In hoger beroep werd het bedrag teruggebracht tot een nog steeds respectabele 1.2 miljard dollar. Vervolgens werden in opvolgende zaken schikkingen getroffen waarvan de bedragen onbekend zijn, maar men mag aannemen dat ook deze zeer fors zijn geweest.
Gekkenwerk? Een systeem dat is losgeslagen en dat wij in het veilige Europa moeten vrezen? De angst voor Amerikaanse praktijken zit er goed in als men luistert naar de discussie over het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), waarover momenteel tussen de EU en de VS wordt onderhandeld. Voor de tegenstanders van dit verdrag lijken de wijze van geschillenbeslechting (door middel van arbitrage) en de vrees voor de agressieve Amerikaanse claimcultuur een belangrijke stenen des aanstoots. Niettemin – en los van een oordeel over de wenselijkheid van TTIP – is een genuanceerder oordeel op zijn plaats. De Amerikaanse claimpraktijk moet worden bezien tegen de achtergrond van de grote culturele, economische en sociale verschillen tussen Nederland (en Europa) en de VS. Zo beschikken de VS niet over een sociaal vangnet zoals wij dat in Nederland gewend zijn en is het geloof in de zelfregulerende markt (de ‘invisible hand’ van Adam Smith) traditioneel erg groot. Daarbij past dat het gedrag van marktpartijen vooral vatbaar is voor financiële prikkels en in geval van grote bedrijven als GM moeten dat dan wel forse prikkels zijn. Dit is ook de gedachte achter de hier te lande vaak gevreesde ‘punitive damages’: een boete die als straf bovenop de toch al omvangrijke schadevergoeding kan worden toegekend. Een figuur die wij in Nederland (vooralsnog) niet kennen. Zie nader de blog van Ivo Giesen over punitive damages op deze website.
Hoewel in onze perceptie wellicht in zijn uitwerking soms wat extreem – zoals overigens wel meer Amerikaanse fenomenen – kan dit systeem enige effectiviteit niet worden ontzegd. Het lijkt immers redelijk te veronderstellen dat de scherpe claimpraktijk heeft bijgedragen aan het veiliger worden van auto’s. De forse bedragen die worden toegekend schoppen immers Ivey-achtige calculaties danig in de war, waar bedragen van enkele miljoenen daar nauwelijks invloed op zouden hebben gehad. De bedrijfseconomische afweging zal dan eerder in het voordeel van verbetering van de benzinetanks uitpakken dan in een gematigder claimklimaat. En daarnaast is er de aanzuigende werking die van die hoge bedragen uitgaat. De advocatuur wordt – toegegeven: met alle onfrisse kanten van dien – aangezet om dit soort praktijken bij bedrijven op te sporen en af te straffen. De ‘pakkans’ is daardoor sterk toegenomen. Meer in het algemeen lijkt dit alles te hebben bijgedragen aan de bevordering van productveiligheid, maar ook aan bijvoorbeeld een restrictiever beleid met betrekking tot tabak (de claims op dit gebied zijn door de tabaksindustrie uiteindelijk afgekocht voor 206 miljard dollar). Vanwege de omvang en de uitstraling van de Amerikaanse economie hebben wij in Europa daarvan meegeprofiteerd. Verondersteld mag worden dat dergelijke drastische effecten op het handelen van bedrijven nimmer het gevolg zouden zijn geweest van ons gematigde Europese stelsel.
Wat mij betreft hoeft er aan de preventieve werking die uitgaat van het civiele aansprakelijkheidsrecht, in combinatie met het bewijsrecht (o.a. disclosure) en het stelsel van rechtspleging (jury rechtspraak), in de VS dan ook niet te worden getwijfeld. Daarnaast kan worden geconstateerd dat er in de VS zelf wel degelijk ook aandacht bestaat voor de ongewenste neveneffecten van het aansprakelijkheidsrecht. Zo is er in verschillende Amerikaanse staten aan het begin van deze eeuw wetgeving ingevoerd die hogere eisen stelt aan de aansprakelijkheid van medici (‘medical malpractice reform’). Die aansprakelijkheid zou er namelijk toe leiden dat medici onnodige onderzoek laten doen of handelingen verrichten om zich in te dekken tegen eventuele verwijten en aansprakelijkheidstelling. De sterke toename van de kosten voor medische zorg zouden mede hieraan te wijten zijn. Ook op andere gebieden, zoals de productaansprakelijkheid, wordt aanhoudend discussie gevoerd over de wenselijkheid van ‘legal reform’. Wat daarbij opvalt is dat er in de VS veel meer dan bij ons onderzoek wordt gedaan naar de effecten van aansprakelijkstelling. Men zou kunnen zeggen dat Amerikanen bewuster omgaan met hun rechtsstelsel dan wij. Iets waar wij in Nederland nog wat kunnen leren. Nee, die Amerikanen zijn zo gek nog niet..